De Antwerpse schilder Willem van Haecht heeft een uitzonderlijk klein oeuvre nagelaten: tegenwoordig zijn maar drie schilderijen bekend en een paar prenten. De schilderijen stellen alle drie zogenaamde ‘kunstkamers’ voor: voorstellingen van interieurs vol met schilderijen en andere kunstvoorwerpen. Het schilderij in het Mauritshuis is het grootste, de andere twee bevinden zich in het Antwerpse Rubenshuis en in een particuliere verzameling.
Van Haecht was de zoon van Tobias van Haecht (Verhaecht), de eerste leermeester van Rubens. Willem van Haecht was vanaf 1626-1627 als vrijmeester ingeschreven in het Antwerpse schildersgilde. Tegelijkertijd werkte hij als conservator van de kunstcollectie van Cornelis van der Geest (1555-1638), een rijke verzamelaar en mecenas van Rubens. In die functie was Van Haecht verantwoordelijk voor de presentatie en het onderhoud van de grote verzameling schilderijen en kunstnijverheid. Van Haechts kunstkamers laten een denkbeeldig museum zien met kunstschatten die de conservator/schilder dagelijks om zich heen zag. In zijn kunstkamers zien we ook werken van Italiaanse schilders die zich zeker niet in Antwerpen bevonden. De collectie schilderijen zoals Van Hacht in zijn kunstkamers toont, zijn dus in het echt nooit zo bij elkaar geweest.
In de kunstkamer van het Mauritshuis sieren meer dan vijftig schilderijen de wanden van een grote zaal en de hal erachter. Ruim de helft daarvan werd geschilderd door Vlaamse meesters. Een ereplaats boven de tafel links wordt ingenomen door de imposante Amazonenslag, die Rubens omstreeks 1615 schilderde voor Cornelis van der Geest en die nu in de Alte Pinakothek van München hangt. Rechts op de voorgrond valt onmiddellijk De geldwisselaar en zijn vrouw van Quinten Massys op, nu in het Musée du Louvre in Parijs. De zestiende-eeuwer Massys werd in die tijd beschouwd als de grondlegger van de Antwerpse schilderschool, Rubens als de grootste eigentijdse schilder. Een bloemstuk van Daniël Segers, een markttafereel van Joachim Beuckelaer en een jachtvoorstelling geschilderd door Jan Brueghel de Oude en Peter Paul Rubens staan vooraan op de vloer. Geheel links hoog aan de wand herkennen we ook een jachtstilleven van Frans Snijders en een vroeg historiestuk van Anthony van Dyck (De gevangenneming van Simson).
Van Haecht lijkt hier dus een ode aan de Vlaamse schilderkunst te brengen. Daarmee verschilt het schilderij op het eerste gezicht niet van vergelijkbare voorstellingen van andere Vlaamse meesters als Jan Brueghel de Oude (1568-1625) en David Teniers de Jonge (1610-1690). Maar deze voorstelling blijkt nog complexer in elkaar te zitten. Linksonder geeft Van Haecht een gebeurtenis weer uit het verhaal van Apelles en Campaspe, dat onder andere door Plinius de Oude is overgeleverd. De hofschilder van Alexander de Grote, Apelles, raakte hopeloos verliefd toen hij Campaspe, de mooiste minnares van de koning, naakt als Venus moest schilderen. Alexander merkte zijn verliefdheid op en gaf hem, toen het portret was voltooid, Campaspe tot vrouw. In afwijking van de literaire en ook de picturale traditie is Campaspe hier niet naakt afgebeeld. Een eigen vondst van Van Haecht is ook dat Campaspe poseert als de mooiste van een drietal beeldschone hofdames. Als verwijzing naar hun schoonheid houdt een van de vrouwen een prent vast, Het oordeel van Paris van Marcantonio Raimondi naar Rafaël. De schilder weefde dus een ander verhaal uit de Oudheid in. Paris moest uit drie godinnen – Juno, Minerva en Venus – de mooiste kiezen. Zijn keuze viel op Venus en daarmee op de wellustige liefde.
De geschiedenis van Apelles is er een van een vorst die zijn hofschilder met eerbied behandelde en is daarom altijd een geliefd onderwerp geweest voor kunstenaars. Ook groeide Apelles uit tot een symbool van de schilderkunst. De schilders van het Antwerpse Sint-Lucasgilde werden in 1619 geprezen als ‘Apelles const-baer trou scholieren’. En Rubens werd in de zeventiende-eeuwse kunstliteratuur ‘de Apelles onzer eeuw’ genoemd, omdat ook hij voor vorsten werkte en met hen op voet van gelijkheid leek te verkeren. De wereld van Rubens is in deze voorstelling wel bijzonder goed vertegenwoordigd. We zien zijn eigen schilderijen op prominente plaatsen en werk van zijn leerlingen en door hem bewonderde oudere schilders is ruimschoots aanwezig. Ook details in de architectuur van de kunstkamer verwijzen naar Rubens. Zo is de halfronde nis die de ruimte in de achtergrond afsluit, gekopieerd naar het ‘mouseion’ van Rubens in zijn huis in Antwerpen. Hier stonden de antieke sculpturen uit Rubens’ eigen collectie, verlicht door een opening (oculus) bovenin het gewelf.
Op 11 juli 1637 maakte Willem van Haecht, ‘sieck te bedde liggende’ zijn testament op. Daarin liet hij zijn meesterwerk na aan zijn werkgever Cornelis van der Geest. De eerstvolgende vermelding van Apelles schildert Campaspe dateert van 1765, toen het werd verworven door stadhouder Willem V op de veiling van de collectie van de koning van Polen.
(dit is een bewerkte versie van een tekst gepubliceerd in: P. van der Ploeg, Q. Buvelot, Koninklijk Kabinet van Schilderijen Mauritshuis: Een vorstelijke verzameling, Den Haag 2005)