Johan Maurits werkte zo’n zeven jaar lang als gouverneur van Nederlands-Brazilië in dienst van de WIC. Toen hij in 1636 naar Brazilië vertrok, nam hij niet alleen soldaten, maar ook wetenschappers en kunstenaars mee. Zij maakten voor hem schilderijen, tekeningen en wetenschappelijke studies van de Braziliaanse natuur en bevolking. Deze kunstwerken en boeken zijn nog steeds ontzettend belangrijk voor onze kennis van Brazilië in de 17de eeuw. Maar: de kolonie draaide niet om wetenschap en kunst. Nederlands-Brazilië was een plantagekolonie, die door de Nederlanders veroverd was vanwege de suikerindustrie. Het zware werk op de suikerrietplantages en in de suikermolens werd niet door de Nederlanders zelf gedaan: daar werden slaafgemaakte Afrikanen voor gebruikt. Johan Maurits stuurde oorlogsschepen naar de Afrikaanse Goudkust (Ghana) en Angola, waar zijn troepen twee grote Portugese slavenforten veroverden. Zo maakte Johan Maurits de weg vrij voor het Nederlandse aandeel in de handel en transport van slaafgemaakten naar de Amerika’s. Onder zijn bestuursperiode van 7 jaar werden minstens 24.000 mannen, vrouwen en kinderen naar Nederlands-Brazilië verscheept. Velen overleefden de overtocht niet.
Johan Maurits bezat zelf ook tientallen slaafgemaakten, die hij liet brandmerken met zijn monogram. Dat is te zien op een tekening van deze vrouw, met op haar borst Johan Maurits’ brandmerk. Op een ander werk van dezelfde tekenaar is de slavenmarkt in Mauritsstad (tegenwoordige Recife) vastgelegd, waarop Afrikanen worden verhandeld. Deze tekeningen zijn zeldzame 17de-eeuwse voorbeelden waarin de onmenselijke realiteit van slavernij en mensenhandel zichtbaar zijn.
Johan Maurits werd goed betaald door de WIC voor zijn rol als gouverneur. Maar hij had ook andere inkomstenbronnen. Sinds kort weten we dat hij ook voor eigen rekening handelde in slaafgemaakten. Op schepen die voeren onder Portugese vlag smokkelde hij mensen het land in. Hij gebruikte zijn Braziliaanse inkomsten onder andere voor de bouw van het Mauritshuis. Dat kreeg daarom in de 17de eeuw al de bijnaam Suikerpaleis.
Afbeelding rechts: Albert Eckhout, Slaafgemaakte vrouw en kind, c. 1641. Wageners Thierbuch. Dresden, Kupferstich-Kabinett