Rembrandt
Dit zelfportret van Rembrandt is in 1945 teruggevonden in een zoutmijn in Oostenrijk. In de VR experience kan je de mijn met eigen ogen bekijken.
Hitler had in deze zoutmijn zo’n 6.500 kunstwerken laten opslaan, waaronder topstukken als het Gentse Altaarstuk van de gebroeders Van Eyck en Vermeers Astronoom. Alles was bestemd voor het Führermuseum dat Hitler wilde bouwen in zijn geboortestad Linz; het is er nooit gekomen.
Vóór de oorlog was deze Rembrandt in bezit van de Joods-Duitse Ernest en Ellen Rathenau en door hen in bruikleen gegeven aan het Rijksmuseum. In de jaren ’30 vluchtten ze van Duitsland naar Nederland en later naar Engeland en Amerika. Hun pogingen om ook Rembrandts zelfportret uit Nederland weg te krijgen mislukten. Het schilderij werd geroofd door de Duitsers en opgeslagen in de zoutmijn.
Vanaf mei 1940 hebben de nazi’s op grote schaal kunstwerken van met name Joodse mensen in beslag genomen, of de verkoop ervan afgedwongen. Nederlandse rijkscollecties werden echter met rust gelaten.
Toen Hitler dreigde de oorlog te verliezen, kwamen de nazi’s met het plan om de gestolen kunstschatten te vernietigen. Moedige mijnwerkers – je ziet ze in de VR experience - wisten de bommen die hiertoe dienden net op tijd te verplaatsen en de kunst te redden.
Dankzij het werk van de ‘Monuments Men’ – een groep geallieerden met kennis van kunst – is veel van de geroofde kunst uiteindelijk teruggevonden. Na de oorlog maakte Rembrandts zelfportret deel uit van het eerste officiële kunsttransport naar Nederland. Het werd teruggegeven aan de familie Rathenau en vervolgens in 1947 door hen verkocht aan het Mauritshuis.
‘Duits erfgoed’
Ernest en Ellen Rathenau hadden het zelfportret geërfd van hun grootvader, de bekende Berlijnse verzamelaar, Marcus Kappel. Eerder had Kappel dit schilderij beloofd aan het Kaiser-Friedrich-Museum in Berlijn, maar om financiële redenen zag hij daar uiteindelijk van af. In 1925 gaven de Rathenau’s hun Rembrandt in bruikleen aan het Rijksmuseum. Dit was voor de nazi’s een reden om het zelfportret in 1940 in beslag te nemen: als erfstuk uit de collectie Kappel stond het schilderij op een lijst beschermd ‘Duits erfgoed’ dat volgens de nazi’s het land niet had mogen verlaten, ook niet als bruikleen aan het Rijksmuseum.
Anti-Joodse wetten
Omdat de nazi’s Nederlanders zagen als ‘broedervolk’ kozen ze voor de strategie van ‘zelf-nazificatie’. Ze voerden de Jodenvervolging in Nederland stapsgewijs door in plaats van direct harde anti-Joodse maatregelen te treffen. Dat zou onnodige onrust opwekken. Geleidelijk kwamen er steeds meer regels. Vanaf mei 1942 moesten Nederlandse Joden hun kunstvoorwerpen, edelmetalen en -stenen inleveren. In dat jaar begonnen ook de deportaties naar concentratiekampen. Woningen van gedeporteerde Joden werden leeggehaald. Joodse eigenaren hebben ook kunst verkocht aan de nazi’s, maar vaak was dit niet vrijwillig. Kunstwerken werden bijvoorbeeld ingezet als ruilmiddel voor uitreisvisa of om mensen vrij te kopen.
Monuments Men
In het najaar van 1943 begaven verschillende kunstexperts zich naar het front om het Europese erfgoed te beschermen en geroofde kunst op te sporen. Het project was een initiatief van de Amerikanen, maar al snel sloten andere geallieerden zich aan. Tegen het eind van de oorlog waren er honderden opslagplaatsen van de nazi’s teruggevonden. De kunstwerken werden geïnventariseerd en samengebracht in kunstdepots, van waaruit ze teruggebracht konden worden naar de landen van herkomst. Vanuit de Russische bezettingszone en de latere DDR is vrijwel geen particulier bezit teruggegeven.
Restitutie
Op 8 oktober 1945 landde er een speciaal vliegtuig op de luchthaven Schiphol. Aan boord bevonden zich 26 topstukken, waaronder het zelfportret van Rembrandt. Het was het eerste naoorlogse kunsttransport uit Duitsland. Zoals de geallieerden in 1943 al hadden afgesproken, moesten de herwonnen schatten eerst teruggestuurd worden naar de landen van herkomst. Daarna was het de taak van de betreffende landen om de verdere teruggaven aan eigenaren en erfgenamen af te handelen. In Nederland werd de Rembrandt kort na de oorlog teruggegeven aan broer en zus Rathenau. In 1947 verkochten zij het schilderij aan het Mauritshuis.
SNK en NK
Na de oorlog werden de uit Duitsland teruggekeerde kunstwerken beheerd door de Stichting Nederlands Kunstbezit (SNK). Vanaf 1948 zocht de SNK proactief naar eigenaren en organiseerde "claimtentoonstellingen" zodat zij hun kunstwerken konden terugvinden. Vanwege de strenge restitutie-eisen zijn veel objecten nooit geclaimd: je moest bewijs leveren van eigenaarschap en onvrijwillig bezitsverlies en 2,75% van de taxatiewaarde betalen aan onkostenvergoeding. Begin jaren '50 werden de resterende kunstwerken beschouwd als 'niet in aanmerking komend voor rechtsherstel'. Ze werden geveild of in de door de overheid beheerde NK-collectie opgenomen en vervolgens uitgeleend aan musea zoals het Mauritshuis.