18. Een doorzichtige methode
De pareloorbel van het Meisje is niet het enige deel van het schilderij dat semi-transparant lijkt, alsof je er doorheen kunt kijken. Traditioneel brachten kunstenaars een dunne, doorzichtige glacislaag aan om de kleur van de dekkende onderlagen te beïnvloeden. De onderlagen zijn dekkend en weerkaatsen het licht. De glacislagen erbovenop bevatten pigmenten die transparant zijn in olie en laten juist wel licht door.
Sommige pigmenten lenen zich bij uitstek voor glaceren in olie: rode en gele lak, kopergroen en ultramarijn. Met name in twee partijen van het Meisje met de parel maakte Vermeer gebruik van een glacis: de achtergrond en de hoofddoek.
Om meer te weten te komen over de dikte en transparantie van de glacislagen in het Meisje scande Tom Callewaert van de TU Delft het schilderij op vier plaatsen met optische coherentietomografie (OCT). Deze onderzoeksmethode is oorspronkelijk ontwikkeld voor gebruik in de medische wereld, namelijk om het netvlies van het oog te onderzoeken. Na enige aanpassing kunnen we er ook glacis en andere transparante lagen (zoals vernis) van schilderijen mee bestuderen. Deze techniek ‘snijdt’ virtueel een reepje uit de lagen en laat als een dwarsdoorsnede de zijkant ervan zien. Na het scannen van het schilderij toont het beeldscherm de opbouw van de transparante lagen als horizontale stroken. Hoe licht of donker deze stroken zijn hangt af van de transparantie van de lagen.
Achtergrond
Toen Vermeer de achtergrond schilderde, had het een glad, transparant groen oppervlak met een glazuurachtige glans. Na verloop van tijd zijn de kleuren vervaagd en verouderd, waardoor dit effect deels verloren is gegaan.
Vermeer bouwde de achtergrond in twee lagen op. Hij begon met een laagje zwart. Na droging bracht hij daaroverheen een diepe, doorschijnende glacis aan. De kleurstoffen in deze glacis – indigo (blauw) en wouw (geel) – worden in olie doorschijnend. De andere bestanddelen van de glacis – krijt, aluin, loodwit en wat rode oker – hadden weinig effect op de helderheid ervan. Vermeers glacis is dikker dan de vernis (die tijdens de behandeling in 1994 werd aangebracht).
Blauwe hoofddoek
Gister bent u meer te weten gekomen over ultramarijn, het blauwe pigment dat Vermeer voor de hoofddoek van het Meisje gebruikte. De linkerkant van haar gezicht, die in het licht valt, schilderde hij met ultramarijn vermengd met loodwit. Voor de schaduw aan de rechterkant bracht hij op een donkere onderlaag een donkerder blauw aan. Om er één geheel van te maken en een intens blauw te bereiken glaceerde Vermeer delen van beide helften in een zigzagpatroon.
De ultramarijn glacis is niet alleen transparant voor ons, maar ook voor infrarood. Dit betekent dat deze laag niet te zien is als we het schilderij met infraroodreflectografie en nabij-infraroodbeeldvorming onderzoeken.
Lipgloss
Op de lippen van het Meisje bracht Vermeer op een onderlaag van vermiljoen een laagje transparante rode lak aan. Onder de Hirox 3D microscoop lijkt de glacis die iets over haar tanden reikt roze, en ook in het lichtaccent op haar lip vinden we met UV wat rode lak. De glacis is zichtbaar in de fluorescentieopname in valse kleuren die genomen is door onderzoekers van de National Gallery of Art in Washington.
Vernis
Optische coherentietomografie (OCT) onthulde met de ‘virtuele dwarsdoorsnede’ niet alleen de originele glacislagen. Ook bracht die de vernislagen van de behandeling in 1994 aan het licht. De restauratoren brachten destijds eerst een isolerende vernis op het verfoppervlak van het schilderij aan om daarna de beschadigingen op te vullen en te retoucheren. Deze vernislaag verzadigde de kleuren en vormde een buffer tussen de verf van Vermeer en de restauratiematerialen, wat het mogelijk maakt om in de toekomst retouches te verwijderen. De behandeling werd beëindigd met het aanbrengen van een slotvernis.
Schilderijen worden gevernist om een effen glans te krijgen en het verfoppervlak te beschermen. Denk maar aan een kiezel op het strand: als u die uit het water pakt, zijn de kleuren helder en verzadigd omdat de steen nat is. Als de steen opdroogt, is het oppervlak grover en zijn de kleuren doffer. Vernis op een schilderij is als water op een kiezelsteen.
Jammer genoeg vergelen vernislagen na verloop van tijd onder invloed van UV-straling en kunnen ze bros worden. Daarom moeten schilderijen soms worden ‘schoongemaakt’. Restauratoren verwijderen oude, vergeelde lagen; vrijwel altijd de vernis die ooit door andere restauratoren is aangebracht. Tegenwoordig vertragen we het proces van vergelen door schilderijen te beschermen achter UV-werend glas en door vernissen te gebruiken die bij lange na niet zo snel van kleur verschieten als de soorten die vroeger werden gebruikt.
Moderne vernissen worden vaak gemaakt van synthetische harsen en een oplosmiddel. Honderden jaren geleden werden vernissen gemaakt van in olie verhitte boomharsen. U vraagt zich misschien af of Vermeer het Meisje met de parel na het schilderen verniste. Helaas weten we dat niet. Bij onze analyses hebben we tot nu toe geen bestanddelen gevonden waarvan we met zekerheid kunnen zeggen dat ze uit de oorspronkelijke vernis afkomstig zijn.
Uit geschreven bronnen weten we dat zeventiende-eeuwse schilderijen geregeld gevernist werden. Dit gebeurde wanneer het schilderij volledig gedroogd was, en mogelijk alleen als verzadiging noodzakelijk werd gevonden. We weten niet of die vernissen door de kunstenaar zelf werden aangebracht of door degene die het werk bezat.
In de periode dat Vermeer het Meisje schilderde had hij een schuld uitstaan bij de apotheker Dirck de Cocq. Een inventarislijst uit het stadsarchief van Delft laat zien dat De Cocq in zijn winkel ‘Venetiaanse terpentijn’ verkocht, wat – anders dan de naam doet vermoeden – niet iets was waar Vermeer zijn penselen mee kon schoonmaken. Venetiaanse terpentijn was een vernis van larikshars. We kunnen echter niet bewijzen dat Vermeer specifiek deze vernis bij de apotheek kocht, want zijn schuld was voor ‘medicijnen’.
Dankbetuiging
- Optical Coherence Tomography: Tom Callewaert, Joris Dik enJeroen Kalkman (TU Delft)
- Infrarood fotografie: René Gerritsen (René Gerritsen Kunst & Onderzoeksfotografie)
- Near-infrared imaging: John Delaney en Kate Dooley (National Gallery of Art, Washington)
- Digitale microscopie: Emilien Leonhardt enVincent Sabatier (Hirox Europe)