De hamer valt bij... 2 gulden en 30 cent
Vermeer schilderde het Meisje rond 1665, en haar eerste 200 jaar zijn grotendeels een mysterie. In 1881 dook ze op bij een veiling van het Venduehuis der Notarissen in Den Haag. Op de kijkdag trok het Meisje de aandacht van twee kunstspecialisten, de bevriende buurmannen Victor de Stuers en Arnoldus Andries des Tombe.
Het schilderij was zo vies en in zo’n slechte staat dat het niet goed beoordeeld kon worden. Ondanks de slechte conditie herkende De Stuers het schilderij onmiddellijk als een Vermeer, maar hij was zo vriendelijk om met zijn vriend Des Tombe af te spreken op de veiling niet tegen hem op te bieden. Zo bemachtigde Des Tombe het werk voor de spotprijs van twee gulden, plus 30 cent opgeld voor het veilinghuis. Omgerekend naar onze tijd is dat ongeveer 30 euro. Bij de schoonmaak kwam de signatuur ‘IVMeer’ aan het licht en kon geconstateerd worden dat het schilderij daadwerkelijk van de hand van Johannes Vermeer was.
Toen Des Tombe in 1902 overleed bleek hij twaalf schilderijen aan het Mauritshuis na te laten, waaronder het Meisje. Dank u wel, meneer Des Tombe!
Twee doeken en twee restauraties
Eén ding staat vast: toen Des Tombe het kocht, was ze in zwaar verwaarloosde staat. In 1882 bracht hij het schilderij naar de Antwerpse restaurator Van der Haeghen om het te laten bedoeken. Aan de achterzijde van het schilderij werd ter versteviging een nieuw doek gehecht.