12. Zwart op wit
Welke materialen leveren in verbrande vorm zwarte pigment op? Wat heeft het belangrijkste witte pigment in de westerse kunst met paardenpoep van doen? Vandaag kijken we naar zwart en wit.
Loodwit in paardenmest: de ‘Hollandse methode’
Duizenden jaren lang is loodwit als pigment gebruikt, en tot voor kort was loodwit het enige witte pigment met een goede opaciteit (dekkracht) dat duurzaam was, snel droogde en zich goed tot een verf liet verwerken. Vermeer gebruikte loodwit om lichtaccenten te schilderen en om andere kleuren lichter te maken.
Waar kwam Vermeers loodwit vandaan? Daarvoor kijken we eerst naar de oorsprong van de grondstof – looderts. Looderts werd in Europa uit de aarde gedolven bij verschillende afzettingen die elk een specifiek soort lood bevatten. Door analyse van loodisotopen kunnen we bepalen of Vermeers loodwit uit Noord- of Zuid-Europa afkomstig was. Paolo D’Imporzano en Gareth R. Davies van de VU Amsterdam hebben voor het project Meisje in de schijnwerper een loodisotopenanalyse uitgevoerd op monsters uit het Meisje. Zij concludeerden dat in de grondering en de verf dezelfde loodsoorten zijn gebruikt, en dat de bron ervan aansluit bij andere schilderijen uit Noord-Europa. Op dit moment vergelijken de onderzoekers deze gegevens met die van andere schilderijen van Vermeer.
Loodwit wordt al duizenden jaren op ongeveer dezelfde manier gemaakt, en kennelijk beheersten de Hollanders het procedé zo goed dat het bekend is geworden als de ‘Hollandse methode’. Ze deden een laagje azijn in aardewerken potten en hingen daar opgerolde platen lood boven. Vervolgens stapelden ze de potten in een hok met een flinke berg paardenmest erbij. Door het fermenteren van de mest kwam er warmte en kooldioxide vrij (en een enorme stank!), wat een chemische reactie veroorzaakte waarbij zich een korst van een basisch loodcarbonaat op de platen afzette. Deze schilferachtige witte korst werd gewassen, gedroogd en verpulverd tot een poeder dat als pigment kon worden gebruikt.
Lood in het Meisje
Röntgenopnamen van schilderijen laten – net als die van het menselijk lichaam – de absorptie zien van röntgenstraling in verschillende materialen. De absorptie is afhankelijk van de dichtheid van het materiaal en van het atoomgewicht van de elementen waaruit het bestaat. Loodwit is op een röntgenfoto wit omdat het ‘zwaar’ is, oftewel: het heeft een hoog atoomgewicht. Omdat loodwit in de grondering van het Meisje is gebruikt, zijn op de röntgenfoto sporen te zien waar de grondering met een mes over het doek is verspreid.
Verf die veel loodwit bevat is ook radio-opaak: haar ogen, het lichtaccent op de parel, haar blouse, de lichte partijen op haar hoofddoek en de linkerkant van haar gezicht. Waar het licht op haar gezicht valt bevat de verf in het Meisje veel loodwit. Het sterke contrast tussen de licht- en schaduwpartijen draagt bij aan het driedimensionale effect. Deze sterke contrastwerking wordt als karakteristiek voor schilderijen van Vermeer gezien.
In een dwarsdoorsnede is te zien dat de verf uit de huid van het Meisje vooral uit loodwit bestaat, met wat rode en bruine pigmenten. Bij onderzoek van het monster met SEM-EDX zijn op de afbeelding van de teruggekaatste elektronen de looddeeltjes duidelijk te zien; omdat ze ‘zwaar’ zijn, tekenen ze zich helderwit af.
Verbrand hout en botten
Vermeer gebruikte waarschijnlijk twee zwarten: houtskoolzwart en beenderzwart. Soms vermengde hij de twee, misschien als hij een specifieke tint zwart voor ogen had. Houtskoolzwart is een blauwachtig zwart, terwijl beenderzwart een bruinzweem heeft. De zwarte pigmenten die Vermeer in het Meisje gebruikte zitten grotendeels verborgen onder het verfoppervlak of zijn met andere kleuren vermengd. Zoals u over een paar dagen in een blog leest, was de achtergrond van het Meisje oorspronkelijk niet zwart bedoeld.
Houtskoolzwart wordt gemaakt door hout (gewoonlijk wilgentakken of wijnstokken) te verbranden in een afgesloten vat in een vuur. Met pijpjes houtskool kun je tekenen, maar je kunt er ook inkt of verf van maken door het fijn te malen en met een bindmiddel te vermengen.
Dit is een dwarsdoorsnede uit de achtergrond van het Meisje, waar Vermeer houtskoolzwart gebruikte onder een transparante glacislaag. De splinterige zwarte deeltjes zijn verkoolde houtvezels.
Het andere zwarte pigment dat Vermeer gebruikte was beenderzwart. Waar dat van gemaakt werd? Inderdaad van botten, maar ook van de hoorns van dieren en van ivoor. Omdat botten grotendeels uit calciumfosfaat bestaan, kunnen de elementen calcium (Ca) en fosfor (P) in het Meisje worden opgespoord met de wetenschappelijke technieken SEM-EDX en FIB-TEM. Die deeltjes zijn gewoonlijk ronder en kleiner dan houtskoolsplinters. In de lagen onder de kleding van het Meisje gebruikte Vermeer een mengsel van houtskool- en beenderzwart (hier kom ik in een latere blogpost op terug).
Omdat houtskool- en beenderzwart uit organisch materiaal bestaan (namelijk hout en botten), bevatten ze beide het element koolstof. Koolstofhoudende lagen onder het verfoppervlak van het schilderij kunnen met infrarood aan het licht worden gebracht.
Referenties
- Natural Pigments, Stack Process White Lead: Historical Method of Manufacture
- Fabian, Daniel and Giuseppino Fortunato (2010) ‘Tracing White: A Study of Lead White Pigments found in Seventeenth-Century Paintings using High Precision Lead Isotope Abundance Ratios.’ In: Trade in Artists’ Materials: Markets and commerce in Europe to 1700, Archetype, London, pp. 426-443.
- Winter, John and Elisabeth West FitzHugh (2007) ‘Pigments based on carbon.’ In: Artists’ Pigments: A handbook of their history and characteristics, Barbara H. Berrie (ed.), Vol. 4, National Gallery of Art, Washington and Archetype, London, pp. 1-37.
Dankbetuiging
- Lead isotope analysis: Paolo D’Imporzano and Gareth R. Davies (Department of Earth Sciences, VU Amsterdam). They are involved in the NICAS project ‘Multi-isotopic analysis of early modern art (MITEEMA).’
- SEM-EDX en microscopie: Annelies van Loon (Mauritshuis / Rijksmuseum)
- SEM-EDX en FIB-TEM: Ralph Haswell (Shell Technology Centre Amsterdam)
- Near-infrared imaging: John Delaney en Kate Dooley (National Gallery of Art, Washington)
- Infrarood fotografie: René Gerritsen (René Gerritsen Kunst & Onderzoeksfotografie)